U kent de uitdrukking misschien wel: Je bent wat je eet. Elke cel in je lichaam dankt zijn bestaan en zijn gezondheid aan een verscheidenheid van voedingsstoffen die ooit via de mond zijn aangevoerd. Maar er zijn ook allerlei eetwaren en dranken die, vooral in grote hoeveelheden, juist schadelijk zijn. Een goed eetpatroon helpt om zowel lichaam als geest gezond te houden. En toch: is dit dan alles wat we zijn? Vandaag bespreken we een ander soort voedsel en het stempel dat God hiermee op ons leven drukt.

Toen het volk Israël na een lange tocht door de woestijn bij het land KanaÀn was aangekomen, herinnerde Mozes hen aan Gods belofte. Gehoorzaamheid aan zijn geboden zou allerlei tastbare zegeningen opleveren, tarwe, gerst, wijnstokken, vijgen en granaatappels, en ga zo maar door. Niet te vergeten natuurlijk ook het land zelf.

Maar midden in de tekst – en dat is vaak het belangrijkste gedeelte – staat dat hun tocht door de woestijn eigenlijk het fundament was. Toen leerde het volk namelijk, althans dat was de bedoeling, dat de mens niet leeft van brood alleen, maar van alles wat uit de mond van God komt. Een tijdloze waarheid, waar Jezus in onze evangelielezing op voortborduurt.

Of zoals Jezus in Matt. 6 zegt: “zoekt eerst zijn koninkrijk en zijn gerechtigheid en dit alles, d.w.z. de materiĂ«le behoeften, zullen u bovendien geschonken worden.” Omgekeerd werkt het niet: wie zich alleen druk maakt over de fysieke en vergankelijke dingen, krijgt niet automatisch het geestelijke welzijn erbij. Sterker nog, die riskeert om het belangrijkste te verliezen en kan uiteindelijk ook zijn medemens niet geven of gunnen wat nodig is, omdat hij het niet kent.

Nationalisme onder voorwaarden

Hetzelfde geldt voor het bezit van woonruimte en land. Het is natuurlijk een zegening om land te bezitten, vooral wanneer het vruchtbaar land is en je het op eerlijke wijze hebt verkregen. Maar het kan in de context van het geloof nooit een doel op zich zijn, zelfs wanneer je je strikt aan de regels houdt. God is geen middel om iets te krijgen of te behouden. Veel belangrijker is: wat heb ik onderweg naar deze zegening geleerd? En zie ik het als een wonder of als een recht? Want dat bepaalt ook hoe ik er verder mee omga.

In het geval van IsraĂ«l was het steeds Gods bedoeling om door middel van zijn geadopteerde volk ook alle andere volken te zegenen. Daarvoor was het wel nodig dat ze zich herinnerden wie hen deze rijkdom had gegeven. Mozes zegt: “Als gij daar volop te eten hebt, prijs dan de Here uw God”. Met andere woorden: zeg niet tegen jezelf: “Dat heb ik toch maar goed geregeld, nu kan mij niets meer gebeuren. Nu moet ik alleen nog met ferme hand dit bezit beschermen en het land verdedigen.”

Gebrek vermijden

Dezelfde principes gelden ook voor ons, als mede-erfgenamen door Christus van de beloften van God aan Abraham. Ook op ons van toepassing is wat David in Psalm 34 zegt: “Vreest de Heer, gij die Hem zijt gewijd, die Hem vrezen – hun zal niets ontbreken”. Echter, het is maar waar je het accent legt: op het niets ontbreken of op het aan Hem gewijd zijn. Dat laatste blijft de kern.

In vers 13 stelt David een uitdagende vraag, en ik parafraseer hem even: “Wie heeft er graag een lang leven, waarin hij veel goeds ervaart? Iedereen toch? Nou dan, bewaar je tong voor wat kwaad brengt, je lippen voor leugenarij. Mijd het kwade, handel ten goede, zoek de vrede, tracht die te veroveren.” Ik vind dat heel mooi verwoord. Vrede als iets dat je moet veroveren, waar je voor moet vechten. Meestal, en in onze tijd opnieuw, is dat een grotere uitdaging dan het opnemen van de wapens, of het verketteren van anderen, want dat gaat bijna vanzelf.

De brief aan de Efeziërs sluit aan bij de woorden van David. Paulus legt uit waarom wrok, gramschap, toorn, geschreeuw en gevloek, kortom alle boosaardigheid bij ons moeten verdwijnen. Het is niet omdat we anders onze beloning mislopen, maar omdat we met het zegel van de heilige geest gewaarmerkt zijn. Hoe moeten we dat dan eigenlijk zien, het zegel van de geest?

Ergens bij horen

Vroeger werd met een ring of een stempel een zegel aangebracht op een belangrijk document. Daardoor was te zien van wie het afkomstig was, dat het echt was en betrouwbaar, wiens eigendom ook. En met een tatouage kon ook worden aangegeven dat iemand bij een groep hoorde of een bepaalde meester had. In de negentiende eeuw had iedere rivaliserende Chinese clan in San Fransisco’s Chinatown een eigen tatouage of brandmerk.

Voor mensen zoals wij die nog steeds bezig zijn met de kwalijke gevolgen van de slavernij en met het bestrijden van de moderne varianten, is het wellicht moeilijk onszelf te zien als eigendom van God. Laten we het dan maar bij een waarmerk houden. God heeft zich aan ons verbonden, eerst door zijn Zoon en vervolgens door zijn Geest. Dat is het waarmerk, het zegel.

Het is ook de Geest die onze roeping authentiek maakt. Dit is zelfs een afspiegeling van de manier waarop de Geest over Jezus kwam en van Hem getuigde dat hij door God gezonden was. In het gedeelte dat aan onze evangelielezing voorafgaat, zegt Jezus over zichzelf: “Op Hem immers heeft de vader, God zelf, zijn zegel gedrukt”.

Geen uiterlijkheden

Hierbij moeten we wel bedenken dat dit zegel, noch bij Jezus, noch bij ons, een uiterlijk teken is. Net zoals bij Jezus, wordt het niet gegeven om op te vallen, indruk te maken of ons onnodig te onderscheiden van de rest, maar slechts om zoveel mogelijk de wil van God te doen. Zelfs Jezus kwam niet om zijn eigen wil te doen, maar de wil van zijn Vader. Of ons dat ook lukt, zal niet direct af te meten zijn aan bezittingen, kleding, diploma’s of andere uiterlijkheden. En zeker niet aan titels, connecties of mooie woorden.

We kunnen ons afvragen of dat zegel ĂŒberhaupt wel voor de buitenwacht is bedoeld. Of is het meer bedoeld om ons steeds weer te herinneren aan de Heer, die als geen ander onze loyaliteit verdient, het verdient om nagevolgd te worden, en aan het geestelijk voedsel dat Hij zelf is en dat wij als levend brood tot ons mogen nemen? Ik denk het laatste. Zichtbare kenmerken zijn niet waar het om draait. Doop en vormsel spelen zeker een rol, maar wat er precies gebeurde en wanneer herinner je je misschien niet eens. Dan kun je het ook niet jaarlijks herdenken of je ermee laten feliciteren. Het is iets van de binnenkamer, een deels verborgen verbintenis, voor iedereen ook weer enigszins anders.

Iets om te koesteren

Maar ik zou nog Ă©Ă©n ding willen zeggen over de roeping die bij dit zegel hoort en die we allemaal bezitten. Hoewel we er niet mee te koop willen lopen, is het wel iets om te koesteren.
In het Grieks en ook in de Latijnse vertaling van de tekst uit de Efezenbrief komt het woordje waardigheid voor. Dit valt in veel vertalingen weg. Dan staat er alleen dat we overeenkomstig onze roeping moeten leven, of op gepaste wijze.

Maar het gaat niet alleen om het beantwoorden aan regels en verwachtingen. We worden opgeroepen te wandelen volgens de waardigheid van onze roeping. Die bestaat eruit dat dezelfde Geest, die in Jezus was, ook ons wil leiden. Dat God ook op ons, hoe beperkt we ook zijn, zijn zegel heeft gedrukt. Dat Hij zijn plan mede door ons wil uitvoeren. Wat een voorrecht. Want daardoor staan we er niet alleen voor, wij tegen de boze wereld, maar ontvangen steeds opnieuw wat nodig is. Mogen we ons daar voortdurend voor open stellen en zo blijven putten uit de bron van ons bestaan.

Nawoord

We hebben stilgestaan bij het hemelse voedsel en wat daarbij hoort: Gods geboden en belofte, zegel en roeping. Dat zegel is de Heilige Geest, en die Geest is als de wind. Zij laat zich niet vangen in regels en voorschriften. En toch zijn wij er iets aan verplicht. Tijdens het Coventry gebed dat elke vrijdag gebeden wordt in de Nieuwe Kerk, wordt altijd vers 32 van onze epistel van vandaag gelezen, “Wees goed voor elkaar en hartelijk. Vergeeft elkaar zoals God u vergeven heeft in Christus”. En laten we dit dan niet alleen toepassen in onze eigen kring, maar in heel de wereld. Laten we het geestelijk voedsel dat ons wordt aangeboden, ook zelf proberen te zijn.