Tegenwoordig is er veel aandacht voor genders. Waar het (biologische) begrip “geslacht” (Engels: sex) maar twee mogelijkheden kent, namelijk man of vrouw, kent het begrip gender tegenwoordig meer varianten. Non-binair zou daar één van kunnen zijn, maar dit is tevens een overkoepelend begrip, omdat alle genders in feite afwijken van het binaire biologische geslacht, in die zin dat de biologie niet meer door iedereen doorslaggevend wordt geacht voor iemands gender. Maar wat is dan nog wel de rol van het (biologische) geslacht?

Die rol is tweeledig. Aan de ene kant blijft het biologische geslacht belangrijk omdat alle genders gerelateerd zijn aan een behoefte om tot het eigen, het andere, geen enkel geslacht of beide te behoren. Zonder gebruik te maken van het begrip geslacht is het bijna onmogelijk om een gender te definiëren. Als een vrouw niet bestaat, hoe zou dan bijvoorbeeld een biologische man een transvrouw willen of kunnen zijn? Tegelijkertijd is de rol van het biologische geslacht aan het afnemen door het grotere belang dat gehecht wordt aan diversiteit, gelijkheid en zelfidentificatie.

De balans slaat de laatste tijd door naar het zoveel mogelijk willen ontkennen van de rol van het biologische geslacht. Immers, wanneer het niet bestaat, of wanneer het net zo gevarieerd en buigzaam blijkt te zijn als de gender-indeling, dan hoeven we er ook geen rekening meer mee te houden c.q. moeilijke discussies over te voeren. Het is vermoeiend om steeds te moeten horen dat het eigenlijk heel simpel is en dat je alleen man òf vrouw kunt zijn. En daarom verspreidde Rebecca Helm, bioloog en assisterend professor aan de Universiteit van North Carolina, het hiernaast weergegeven antwoord.

Samenvatting

Rebecca heeft een punt dat de ontwikkeling tot man of vrouw een heel stuk ingewikkelder is dan de meeste mensen denken. Ook kan er heel veel “anders” gaan waardoor er geen “typisch” mannelijk of vrouwelijk resultaat is. De kern van haar betoog is dat je het geslacht op vele manieren kunt beoordelen en dan soms verschillende uitkomsten kunt krijgen. Dat hebben we trouwens ook al gezien bij de Olympische Spelen. Als je naar de hormoonspiegels kijkt, kom je soms tot andere resultaten dan wanneer je naar het DNA kijkt.

Voor mij was het nieuw dat het belangrijkste gen dat zorgt voor een mannelijke ontwikkeling, het SRY-gen, soms op het verkeerde chromosoom ligt, namelijk op X in plaats van Y. Een ontbrekend SRY-gen op het Y-chromosoom zou op vrouwelijkheid wijzen. En zo komt Rebecca tot een genetische, chromosomale, hormonale en cellulaire (receptor) indeling. Die kunnen allemaal iets anders zeggen, en sommige uitslagen kunnen dan ook nog non-binair (ergens in het midden) zijn. Hierdoor krijg je heel veel mogelijke combinaties. Het biologische geslacht is dus ook maar complex (Rebecca noemt haar vak, de biologie, zelfs een “shitshow”) en je zou op basis daarvan dus nooit mogen discrimineren.

Missers

Dit verhaal komt op het eerste gezicht heel redelijk over, maar het blijkt toch altijd weer lonend te zijn om enkele dingen te controleren. Want het feit dat iemand professor is, is geen garantie voor wetenschappelijk verantwoorde uitspraken, zeker niet wanneer die los van wetenschappelijke publicaties worden gedaan. En in dit geval waren een beetje nieuwsgierigheid, wat leeswerk en gezond verstand voldoende om een reeks ernstige fouten en zwakheden in het betoog op te merken.

  1. Wanneer een SRY-gen op het verkeerde chromosoom ligt, heeft dit geen enkel gevolg voor het geslacht. De ontwikkeling in mannelijke richting wordt nog steeds getriggerd. Wanneer er in deze ontwikkeling iets mis gaat, komt dat niet door dit gen, maar door fouten in of het ontbreken van andere geslachts-genen. De bewering dat een overgesprongen SRY-gen op zichzelf al wijst op iets vrouwelijks (“A Y with no SRY means physically you’re female”), is dus pertinent onjuist.
  2. Nergens wordt melding gemaakt van hoe vaak dergelijke complicaties voorkomen. Het blijkt dat de translocatie van het SRY-gen slechts voorkomt in 1 : 20.000 gevallen, oftewel 0,005% van de individuen met een mannelijk uiterlijk. In het merendeel van deze gevallen betreft het helemaal geen XY, maar XX chromosomen. Het SRY-gen is dan eigenlijk ook helemaal niet overgesprongen, zelfs niet in figuurlijke zin, want er is immers geen Y chromosoom waar het eigenlijk thuishoort. Dit “gen vanuit het niets” zorgt voor het zogenaamde “XX male syndrome”. Ook hier is niets vrouwelijks aan, want het betreft juist de onderdrukking van vrouwelijke kenmerken.
  3. Je zou wel kunnen zeggen dat de wetenschap heeft ontdekt dat het SRY-gen bepalender is voor de initiële geslachtelijke ontwikkeling dan het XY-chromosoom. Maar de verschillen tussen beide benaderingen zijn dus minimaal. Daarbij gaat het vooral om gevallen van: mannelijk (qua uiterlijk en hormonen) maar onvruchtbaar (geen sperma-vorming). En in die gevallen spelen, zoals gezegd, de andere genen een grotere rol dan de SRY zelf. Voor de totale mannelijke ontwikkeling is het XY-chromosoom dus nog steeds het meest bepalend.
  4. Hormonale en cellulaire afwijkingen, zogenaamde “differences in sex development” (DSD) komen eens in de 5000 keer voor, oftewel in 0,02% van de geboorten. Dat is inclusief het Turner, maar exclusief het Kleinfelter syndroom. Beiden zijn eigenlijk weer genetische afwijkingen van de X en Y chromosomen. Het is inclusief het Swyer syndrome, dat onder meer kan worden veroorzaakt door een afwijking van het SRY-gen. Andere hormonale stoornissen, met name CAH en 5-alpha-reductase deficiëntie, hebben te maken met enzymen, die door een defect in autosomale (niet-XY) genen te weinig worden aangemaakt. Bij cellulaire ongevoeligheid voor hormonen gaat het met name om AIS (androgen insensitivity syndrome), veroorzaakt door een defect op het X chromosoom. We zien dat het in de meeste van deze zeldzame gevallen dus gaat om een niet-standaard mannelijke ontwikkeling, voornamelijk veroorzaakt door defecte genen op de X en Y chromosomen, plus enkele elders gelegen genen, die toch van belang zijn voor een volledige ontwikkeling als man.

De conclusie moet zijn dat je het genetische, chromosomale, hormonale en cellulaire niet kunt behandelen alsof het stuk voor stuk aparte dimensies zijn, waarvan de combinaties leiden tot een veelheid van biologische geslachten, zoals we ook een veelheid van genders kennen. Vrijwel altijd lopen deze vier zaken netjes synchroon. Daarbij worden eventuele hormonale en cellulaire afwijkingen meestal bij elkaar gegroepeerd als DSD. En deze afwijkingen zijn weer sterk gerelateerd aan de genetica. Meestal ook nog specifiek aan de X of Y chromosomen.

  1. Ook de bewering dat iemand “fysiek” of “lichamelijk” non-binair kan zijn houdt daarom geen stand. We hebben gezien dat er incidenteel geen volledige ontwikkeling als man of vrouw tot stand komt. In al die gevallen heeft het lichaam het wel geprobeerd. Het is niet alsof non-binair gewoon één van de drie functionele uitkomsten is. Hoewel ik een non-binair persoon (qua gender) nooit disfunctioneel zou willen noemen, omdat er dan veel meer aan de hand moet zijn (en dan nog zou ik dat woord vermijden) moeten we als het specifiek alleen om de voortplanting gaat, toch iets strenger zijn. Er kunnen in ons lichaam helaas allerlei dingen zijn die af en toe niet of niet goed functioneren, en de ontwikkeling van het geslacht is daar één van. Dat kan pijnlijk zijn, maar het helpt niet om een derde optie qua geslacht in het leven te roepen. Let wel, ik spreek hier nog steeds over de biologie, niet over de gender-ervaring of de gender-expressie.
  2. Het argument van de kleine aantallen van niet duidelijk mannelijke of vrouwelijke personen wordt niet adequaat weerlegd. Dit gebeurt op een anekdotische manier door te wijzen op wat er zou kunnen gebeuren als Rebecca haar studenten ter plekke een DNA-test zou laten doen. Ze zouden eens kunnen uitvinden dat hun chromosomale geslacht niet overeenkomt met hun fysieke geslacht. Dat zou een schok zijn! Maar hierboven zagen we dat zowel het SRY-gen als de meeste andere genoemde aandoeningen wel een belangrijk deel van de mannelijke geslachtskenmerken opleveren. Die zijn weliswaar niet te verwachten bij iemand met XX chromosomen, maar in dat geval zijn er wel afwijkingen zoals het uitblijven van baardgroei, een geringe lengte, geen diepe stem en/of borstvorming. De kans is zeer klein dat dit bij die enkele studenten nog niet onderzocht zou zijn. Kortom, hier wordt gedramatiseerd en bang gemaakt om, ondanks de zeer kleine aantallen afwijkingen, het binaire karakter van biologisch geslacht te ontkennen.
  3. Als we niet in staat zijn een absolute oorzaak voor ons biologische geslacht aan te wijzen, dan zou het ook niet eerlijk zijn om aan de hand daarvan over iemand te oordelen. Ik neem aan dat hier bedoeld wordt: veroordelen. Dat is natuurlijk nooit de bedoeling. Rebecca heeft het in dit verband ook over discriminatie, onaardig zijn en gebrek aan respect tonen. We zouden gewoon moeten geloven wat iemand over zichzelf zegt. Maar zonder onaardig te willen zijn, waarom zouden we iets moeten geloven wat de persoon zelf net zo min kan onderbouwen? Ik vrees ook dat hier inmiddels de begrippen geslacht en gender-identificatie door elkaar worden gehaald. Dat is een bioloog eigenlijk onwaardig. Voor iemands gevoel en dus gender kan ik respect hebben, voor iemands ontkenning van de eigen biologie wordt het lastig.
  4. Tot slot wordt betoogd dat geslacht niet binair kan zijn omdat er, behalve XX en XY, ook XXY en XXYY chromosomen bestaan en nog veel meer van zulke varianten. Nou, dat laatste valt wel mee, en is ook voor een groot deel hierboven al besproken. XXY wordt ook wel Klinefelter syndroom genoemd en komt voor bij ongeveer 0,2% van de mannelijke geboorten. XXYY is een variant daarvan en komt veel minder vaak voor. Beide zijn heel goed te beschouwen als afwijkingen van het XY-paar en ontwikkelen zich als man, al zijn er enkele wat meer vrouwelijke kenmerken. Uit de vele cognitieve, gedrags- en gezondheidsproblemen bij deze varianten kunnen we afleiden dat er geen sprake is van een normale en gezonde ontwikkeling. We kunnen dus nog steeds uitgaan van een binaire indeling, namelijk ofwel vrouw (XX zonder SRY-gen) of man (XY, XXY, XXYY, XX met SRY). Zo heel moeilijk is dat niet.
  5. De suggestie is steeds dat de biologie zo complex is, dat er vast ook wel een goede verklaring voor de verschillende genders zal zijn, alleen weten we die nog niet. Het verhaal van Rebecca levert er helaas ook geen enkele bijdrage aan, behalve de introductie van het begrip non-binair, dat binnen de biologie niet echt meerwaarde heeft. Dit terwijl een beter begrip van genders vanuit de biologie wel degelijk zou kunnen helpen om behandelingen te verbeteren en de acceptatie van transgenders te vergroten. Ook als toegegeven zou moeten worden dat genders alleen vanuit de psychologie te verklaren zijn, zou dit helpen om behandelingen gerichter te maken. Maar helaas, niets van dit alles.
  6. Een nog veel rechtstreekser argument voor het binaire karakter van biologisch geslacht vormen de menselijke gameten: er is (naast sperma- en eicel) geen derde type geslachtscel en daarmee is geslacht/sekse binair.

Conclusie

Het menselijk lichaam is inderdaad complex, en juist daarom is het zo’n groot wonder dat het zo vaak goed gaat, ook bij de ontwikkeling van het biologische geslacht. Wetenschappers met een ideologisch programma verwaarlozen helaas vaak een stuk gezond verstand. Ze weten dan niet meer wat het betekent dat uitzonderingen de regel bevestigen. Allerlei uit hun verband gehaalde feitjes worden in de strijd geworpen om een vermeende vijand te bestrijden, die in werkelijkheid vaak alleen bezorgd is dat mensen met genderdysforie te ver verwijderd raken van hun eigen biologische realiteit. Het doet de wetenschap geen goed. En het misbruik van de wetenschap als polariserend wapen van en voor activisten doet de onderlinge verhoudingen in de maatschappij ook geen goed.

Bronnen:

Dit bericht is ook beschikbaar in het: Engels