Zondag Exaudi, juni 2019
Eerder dit jaar waaide er veel stof op over weeshuizen in Afrika, Cambodja en Peru waar van alles mis is. Charlotte Simons, een journaliste die als studente in verschillende kindertehuizen werkte, rapporteerde in het AD dat het eigenlijk een winstgevende industrie is, die blijft voortbestaan door westerse vrijwilligers en westers geld, geld dat ook nog eens hoofdzakelijk bij de westerse eigenaars terechtkomt. Wereldwijd zou 80% van de kinderen gewoon nog ouders hebben, maar worden gebruikt om dit geld binnen te halen. Door het “weeshuistoerisme” van de vrijwilligers (de vele gezichten die langskomen) krijgen veel kinderen ook nog last van hechtingsproblematiek.
Daarnaast is er vaak sprake van slecht eten en seksueel misbruik.
Het is buitengewoon triest hoe gevoelloze lieden zelfs het leed van anderen nog weten te gebruiken om er zelf beter van te worden. Hoe medelijden wordt ingezet als verdienmodel, waarbij het leed van armen nog wordt verergerd. Er is wat dit betreft nog weinig veranderd ten opzichte van de tijd van Samuël. Daar dreigde in een rijk land een weduwe en haar zoon letterlijk van de honger om te komen. Het ging economisch goed, maar dat weerhield de welgestelden niet om het leven van sommigen volkomen onbelangrijk te achten.
Maar ik haal dit voorbeeld ook aan omdat het enig licht werpt op Jezus’ uitspraak in Johannes 14.
Hij zei dat hij zijn volgelingen niet als wezen zou achterlaten. Dat bevestigt maar weer eens dat hij ons ziet als familie, ja, dat we zelfs lid mogen zijn van het goddelijke gezin. Want is dat niet wat wezen het meeste nodig hebben, en alle slachtoffers van moderne slavernij, maar ook wijzelf: geborgenheid, aandacht, liefde, een luisterend oor, goede raad, vertrouwd gezelschap, waardigheid.
De volgelingen van Jezus waren natuurlijk bang om geïsoleerd te raken. Hun leider was gekruisigd, toen op mysterieuze wijze weer in hun midden verschenen, maar dreigde opnieuw te verdwijnen. En we weten door Lukas dat er ook onderling strubbelingen waren. Het was geen hechte familie. De discipelen moeten last hebben gehad van verlatingsangst en een onduidelijke identiteit. Ook tegenwoordig kennen we dat wel, zij het om andere redenen. Door de veelheid van kerkgenootschappen, maar ook het krimpen hiervan, althans in het westen, vragen velen zich wel eens af: waar hoor ik nu eigenlijk bij? En waar is de Heer eigenlijk te vinden? De verhalen over hem zijn al zo oud, en de ervaringen van onze tijdgenoten zijn misschien wel ontsproten aan een te rijke fantasie of aan een wereldvreemde wensdroom. Of die charismatische gelovigen praten elkaar maar een beetje na. Dat doe je soms, om maar ergens bij te horen. Soms weet je niet wat je eigenlijk zegt.
Niets nieuws onder de zon
Maar juist omdat onze tijd wel enigszins lijkt op die van de eerste christenen, waarin het niet erg modieus was om te geloven in vreedzame idealen en dito geestelijke leiders, juist daarom kunnen we veel hebben aan de woorden die Jezus hier spreekt. Taalkundig gezien zijn de verzen 15 tot en met 21 erg interessant omdat er een zogenaamde chiastische structuur in zit. Dat geeft ons altijd belangrijke aanwijzingen over de betekenis. De belangrijkste uitspraak staat altijd in het midden.
Dat is hier vers 18: “Ik zal u niet als wezen achterlaten; ik kom weer naar u toe”.
De verzen die ervoor en erachter staan, zijn met elkaar verbonden, ze leggen elkaar uit.
Dat zijn hier de verzen 17 en 19, waar het enerzijds gaat om de Heilige Geest, de Trooster, tevens de Geest van de waarheid, die de wereld niet kan ontvangen omdat zij hem niet ziet, en anderzijds Christus zelf die ook niet wordt gezien, tenzij door zijn volgelingen. Van beiden wordt ook gezegd dat Hij in ons zal zijn. En daaromheen staan weer, ook precies in spiegelbeeld, de verzen 15 en 21, waar het gaat om het liefhebben van Christus en het in acht nemen van zijn geboden, die trouwens zelf ook over de liefde gaan. In vers 21 wordt eraan toegevoegd dat Christus zich, vanuit de liefde die Hij voor ons heeft, aan ons zal openbaren.
Eigenlijk draait hier dus alles om de geest van liefde en waarheid. De chiastische structuur maakt duidelijk dat er een nauw verband is tussen de aanwezigheid of komst van de Heilige Geest en de aanwezigheid of wederkomst van Christus zelf. In vers 19 voegt Jezus er nog aan toe: Je zult mij zien, want ik leef en u zult leven. Met andere woorden, omdat ik leef, is het onvermijdelijk dat je mij zult zien. En als je mij ziet, dan kom je zelf ook weer tot leven. Dan zie je ook dat de liefde alles met elkaar verbindt.
Christus in jezelf en in de ander
Er is dus eigenlijk niet veel nodig om Christus naast je en zelfs in jezelf te zien. Hij vraagt ons wel Hem lief te hebben en dan dus ook zijn geboden van liefde in acht te nemen. Hoe moeilijk is het een Heer lief te hebben, die zichzelf voor ons heeft gegeven? En hoe moeilijk is het zijn lessen van vrede in ieder geval serieus te nemen en je erdoor te laten leiden, ook al struikelen we nog wel eens? Dat Hij ons daarbij steeds begrijpt en helpt, blijkt uit de woorden “Ik leef en u zult leven”. En niet voor niets heet de Heilige Geest, de Trooster, ook wel advocaat, pleitbezorger, verdediger. Het zou niet moeilijk moeten zijn iemand lief te hebben die jouw belangen behartigt.
Maar er zit in al onze teksten van vandaag ook iets van: eerst afwachten, eerst bidden, eerst hopen. De Psalmist bidt: “Verberg uw aangezicht niet voor mij. Laat mij niet in de steek. Want ik voel mij niet veilig.” Ook hier zien we trouwens dat het geloof in de goedheid van God, zijn liefde voor de God van liefde, de psalmist bewaart, anders was hij al vergaan. Ook voor ons is het goed om niet alleen te kijken naar onze moeilijkheden, maar ook naar al datgene waarvoor we al zijn behoed.
Samuël zegt ook dat het een zonde zou zijn om niet voor zichzelf en het volk te bidden. Hij doet dat in het vertrouwen dat de Heer zijn volk niet zal verlaten. Twee keer wordt in deze tekst ook een oproep gedaan om de Heer met ons hele hart te dienen en trouw te zijn. Maar dat is nog niet eens de sleutel voor Zijn aanwezigheid. “De Heere zal zijn volk niet verlaten, omwille van zijn grote Naam”. Het hoeft niet alleen van de mens te komen. Maar om de vrees van het volk weg te nemen, zal Samuël nog voor hen bidden en ze de goede en juiste weg leren.
En ook in het boek Openbaring is er zo’n samenkomen van heden en de toekomst. “Zalig zijn, die Zijn geboden doen”, zijn gebod van liefde. Zaligheid betekent geluk. Geluk voor nu en eeuwig leven voor straks. Dat “geboden doen” klink in eerste instantie een beetje als “de hemel verdienen”, maar als je beter leest, dan stuit je op vers 7 en dan blijkt het om genade te gaan: “Laat hij die wil, het water des levens nemen, voor niets”!
Nooit werkelijk verlaten
De opstellers van het lezingenrooster hebben er zeker een bedoeling mee gehad om voor vandaag zulke verschillende teksten samen te brengen: over de tijd van Samuël, de tijd tussen hemelvaart en Pinksteren, de tijd vóór de wederkomst van Christus, en de tijd van de persoonlijke benauwdheid van de Psalmist (of die van ons). Wat hebben al deze dingen met elkaar gemeen? Dat God ons nooit werkelijk heeft verlaten, noch Christus, noch de Heilige Geest, al hebben wij soms dat gevoel wel.
Een overeenkomst is ook dat bidden blijkbaar helpt om Christus weer opnieuw te ervaren, te zien verschijnen in ons leven. En dat er zelfs dan nog geduld nodig is, geduld met God, zoals de Tsjechische theoloog Thomas Halik in zijn gelijknamige boek het zo mooi verwoordt.
Maar bij dit alles mogen we vertrouwen op die nieuwe komst, die nieuwe advent.
Misschien ligt dit alles ook wel opgesloten in het griekse woord voor (weder)komst, parousia, dat immers tegelijkertijd aanwezigheid betekent. En we zien het ook terug bij de verschijning van Jezus aan de discipelen in de bovenkamer. Op zeker moment is Jezus al wel aanwezig, maar ze herkennen Hem nog niet. Zo kennen ook wij perioden dat we ervan overtuigd zijn dat we er helemaal alleen voor staan, terwijl dat niet zo is. Degene die komt is niemand anders dan Degene die al aanwezig is. Niet voor niets staat er in Johannes 14:20: “Op die dag zult u inzien dat ik in u ben”. Met andere woorden, het is al een feit, maar dan zul je het ook nog inzien.
En als we dat beseffen, is dat ook nog eens een Epifanie, een openbaring van wie Christus wil zijn in en door ons. Wanneer Christus zegt dat Hij ons niet als wezen achterlaat, dan zijn we ook geen wezen. En als Hij zegt dat de geest van de waarheid bij ons blijft, dan moet die geest dus al aanwezig zijn. Het enige wat er vaak nog moet gebeuren is dat die geest ook echt in ons tot leven komt, de ruimte krijgt, gezien wordt als ons belangrijkste bezit, waardoor we Christus ook in anderen kunnen gaan zien.
Geen tweederangs christenen
Mijn bede voor ons allen is dat wij die zekerheid vinden of hervinden dat we geliefde kinderen van God zijn. Dat we ons dan ook niet laten verleiden om te denken dat we maar aan de rand staan, wij of enig ander. Ik heb het wel vaker gezegd: er zijn geen tweederangs christenen of leken-lidmaten in het lichaam van Christus. Christus is ook geen weeshuistoerist die ons af en toe als rijke filantroop een hart onder de riem steekt, maar intussen het onrecht voor lief neemt. Hij is de Redder die onze dorst voorgoed lest, ons voorbeeld en de morgenster die het begin is van het einde voor al onze nacht en duisternis.
Amen.
Geef een reactie